En toen kwamen de tranen

Ik was denk ik 6 of 7 jaar. Mijn ouders hadden geen auto dus wij reisden altijd per openbaar vervoer. Ik zie het moment nog voor me; we waren in Haren bij vrienden van mijn ouders. We gingen dan een weekend naar ze toe en hadden een weekendretour. Dus op vrijdagavond heen en zondagavond terug. Die vrienden hadden wel een auto en waren zo lief om ons naar station Groningen te brengen. De trein zou vertrekken om 19.17. We waren er al om kwart voor zeven. Te vroeg dus. Terwijl de weekendtas al in de trein gezet stond gingen mijn ouders nog even de trein uit om met de vrienden te praten. Toen kreeg ik het spaansbenauwd. Ik zag de trein al wegrijden met onze spullen. Hoewel ik binnen mocht zitten durfde ik dat niet. Stel dat de trein wegreed met mij en zonder mijn ouders. Mijn voorstellingsvermogen was zo groot dat ik alle mogelijke scenario’s aan mij voorbij zag gaan en ging huilen. Gewoon huilen terwijl ik op het perron aan de hand van mijn vader stond. Die snapten niet waarom ik zo plotseling ging huilen.

Van dat voorstellingsvermogen heb vaak last gehad. Als we op schoolreisje gingen, als ik op vakantie ging, een nieuwe opleiding of een tijdens het werk. Tijdens het spelen van rollen bij EDOG hielp dat voorstellingsvermogen enorm. In mijn eerste operette mocht ik de slippendrager zijn van de prinses die ging trouwen. Hoewel er houten schotten om mij heen stonden waande ik mij in een paleis, met de grandeur van Schloss Neuschwanstein. Ik voelde mij belangrijk voor de bruid, ik was uitgekozen omdat ik mijn werk goed deed binnen het paleis en voelde mij een close vriend van diezelfde prinses. Dat ik voor de regisseur een koorlid was dat makkelijk te sturen was en als jonge jongen van 16 gewoon maar een schakeltje in het geheel was dacht ik niet over na.

Wel gebruikte ik op het toneel mijn voorstellingsvermogen steeds bewuster. Ik trachtte echt na te denken over wat voor soort personage ik was of moest zijn en wilde dan ook als die persoon op het toneel komen. Ik bedacht me vaak waarom ik opkwam, waar kwam ik vandaan. (uit de tuin, van de wc, van het paardrijden of welk gek voorbeeld dan ook). Dit is niet verzonnen maar echt waar en het hielp mij in het plezier van het spelen. Toen ik als 30-jarige een man van 75 mocht spelen in Im Weissen Rossl kon ik niet anders dan het speciale ‘oude mannen loopje’ ook in de coulissen te hebben en ook in het uur voor de voorstelling. Ik weet nog dat mijn moeder schrok toen ze mij, met mijn loopje en met grime en pruik ,zag. Ze dacht haar vader te zien.

Nu, als regisseur probeer ik dat over te brengen op ons team. Waarom ben je ergens, waar kom je vandaan, waar ga je naar toe, wie kom je tegen. Niet alleen in tekst, beweging, en fantasie maar ook in gedachten moet je een ander persoon worden op het toneel. Pas dan gaat het publiek je geloven. Soms helpt de omgeving, het decor , de enscenering, je tegenspeler daarbij. Dat gebeurde woensdagavond. In de sloepenscene waren de omstandigheden er; men voelde het duwen en trekken, de indrukwekkende tekst van vervlogen hoop, doorzettingsvermogen, liefde angst, dood etc. De druk en het geduw. Men voelde de angst, men hoorde gegil. en toen? Toen kwamen de tranen. Echt. Ik heb het helaas niet zelf gezien maar men vertelde het mij. Fijn en mooi.

Op welke manier je het doet maakt niet uit. waar je het vandaan haalt ook niet. Geloof in je rol, in je omgeving, en maak het spel. Dat maakt acteren zo mooi. Ik schiet vol als ons dat gaat lukken. Geef mij uw tranen.